5 April 1913.
75
„Wij apprecieeren het zeer, dat nu reeds tal van
„winkeliers hunne inrichtingen op Zondag gesloten
„houden en wij zouden het toejuichen, wanneer dit
„gebruik algemeen werd.
„Men verlieze evenwel niet uit het oog, dat tal
„van neringdoenden hun afzetgebied vinden in de
„omliggende gemeenten, waarvan de bewoners, door
„hunne beroepsbezigheden, veelal verhinderd zijn op
„werkdagen hier ter stede hunne inkoopen te komen
„doen.
„Door de winkelsluiting op Zondag algemeen te
„stellen, zou men dus niet alleen eene heele categorie
„van neringdoenden in hun bedrijf ten zeerste schaden,
„maar ook de individueele vrijheid der burgers al
„te zeer aan banden leggen.
„Daarbij komt nog, dat met het oog op het
„plaatselijk verkeer, ten aanzien van tal van inrichtin-
„gen eene uitzondering zou dienen te worden gemaakt.
„Wij noemen slechts de inrichtingen tot verkoop van
„eet- en drinkwaren en andere noodzakelijke levens
behoeften, sigarenwinkels, apotheken enz. Wat den
„een wordt verboden, zou aan een ander dienen te
„worden toegestaan.
„Naar aanleiding van het vorenstaande moeten
„wij u in overweging geven, op het adres afwijzend
„te beschikken."
De heer VAN HULTEN begrijpt, dat elke stad
speciaal hare eigenaardige toestanden heeft, en dat
een absoluut verbod van winkelsluiting nog niet is
in te voeren. In het prae-advies komt echter een
zinsnede voor, die spreker onaangenaam heeft getroffen,
en wel die betreffende het aan banden leggen van
de individueele vrijheid der burgers. Spreker zal
daarop niet verder ingaan, doch wil alleen erop