5 April 1918. „directeur der openbare werken en bedrijven blijkt, „is hier niet aanwezig een bijzonder geval of een „geval van dringende noodzakelijkheid, op grond „waarvan, ingevolge de 3de zinsnede van art. 14 „der bouwverordening, de gevraagde uitzondering „kan worden toegestaan. „Wij meenen dan ook de inwilliging van het „verzoek ten zeerste te moeten ontraden. „Bij ons bestaat echter geen overwegend bezwaar, „om aan adressant, overeenkomstig het gevoelen van „de gezondheidscommissie en in afwijking van het „gevraagde, toe te staan aan de zijde van het pand „Torenstraat no. 7, tusschen de bakkerij en het „woonhuis aan de Torenstraat no. 9, eene overdekte „gang te maken, breed 2 a M. en hoog 21/a M. „Daardoor kan de bakkerij in rechtstreeksche ver binding worden gebracht met het bijna 21 Meter „diepe pand aan de Torenstraat, hetwelk overvloedige „ruimte biedt, zoowel voor berging van brood, als „voor schaft- en waschlokaal. „Wij hebben de eer u mitsdien voor te stellen „op het onderwerpelijke verzoek afwijzend te beschik- „ken, doch aan adressant te kennen te geven, dat „er bij den raad geen bezwaar bestaat, om aan hem „ontheffing te verleenen van art. 14 der bouwver ordening, voor zooveel betreft het maken eener „overdekte gang tusschen de bakkerij en het pand „aan de Torenstraat no. 9, onder de voorwaarden, „vervat in het hierbij gevoegd ontwerp-besluit." De heer TEYCHINÉ zegt, dat hij niet met het prae-advies kan medegaan, Het pand heeft eene diepte van 21 M. bij eene breedte van 13 M. en is genoegzaam van licht voorzien. Het overdekken van de kleine binnenplaats kan daarop volstrekt geen 88

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 88