92 5 April 1913. men iedere aanvrage maar inwilligt, wordt de be doeling van art. 14 gesaboteerd. De heer ROMBOUTS zegt, dat, wanneer dit ver zoek wordt toegestaan, voortaan iedere aanvrage moet worden ingewilligd, tenzij men onderscheid wenscht te maken tusschen personen en zaken. Volgens de vorige bouwverordening moest reeds 7i van het erf onbebouwd worden gelaten, tenzij met vergunning van burgemeester en wethouders. Van die bevoegdheid hebben burgemeester en wet houders destijds gebruik gemaakt en aan adressant toegestaan den tuin te bebouwen tot op eene diepte van ongeveer 27 M., gemeten uit de rooilijn. Thans wil adressant ook nog het laatste stukje, dat onbe bouwd gebleven is, gaan overdekken. Nu beroept hij er zich wel op, dat aan het perceel een groot stuk tuin is toegevoegd, maar deze heeft met het pand zelf niets te maken. Men moet het perceel beschou wen gemeten uit de rooilijn. Als men adressant thans toestaat, om het allerlaatste gedeelte, dat tot dusver onbebouwd gebleven was, te gaan bebouwen, dan behoort men voortaan elk verzoek om afwijking van art. 14 toe te staan, Niet het particulier belang van enkelen, maar het algemeen belang moet op den voorgrond staan. Als de raad dit verzoek toestaat, gaat hij meten met twee maten, want een identiek verzoek van de firma Vroom en Dreesmann werd onlangs geweigerd. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN vindt het eene harde uitdrukking, dat de raad zou meten met twee maten. Men kan het eene bestrijden en het andere toestaan. Elk geval moet op zich zelf beoordeeld worden naa^/de aangevoerde argumenten. - /C0e~ tSg X^gyx/^V^xy^xg^

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1913 | | pagina 92