5 April 1913.
93
De voorzitter zegt, dat het niet is weg te
redeneeren, dat het hier twee identieke gevallen betreft.
Het gaat hier om de bebouwing van het geheele open
terrein, evenals bij de firma Vroom en Dreesmann.
De heer VAN KEPPEL wijst er nog op, dat het
benedenhuis geheel als pakhuis is ingericht. De be
nedenvertrekken blijven dus onbewoond, zoodat het
belang van de woningwet zich niet tegen het ver-
leenen der ontheffing verzet.
Het lid SASSEN doet nog opmerken, dat hier eene
industrie in 't spel is. Spreker heeft de aanvrage in
alle bijzonderheden nagegaan en daarbij bevonden,
dat er van alle kanten licht en lucht in voldoende
mate kan toestroomen. Voor de werklieden, in het
bedrijf werkzaam, is het hoog noodig, dat er een
schaftlokaal bijkomt. Spreker zal dan ook met volle
overtuiging stemmen tegen het prae-advies.
De voorzitter wil gaarne toegeven, dat het
hier eene bloeiende zaak betreft, maar de kwestie
komt eenvoudig hier op neer, of men eene algeheele
bebouwing van het perceel in het algemeen belang
acht. Als men deze consequentie aanvaardt, zal men
voortaan geen enkel verzoek meer kunnen weigeren.
Intusschen blijkt hieruit, dat de industrie in den
tegenwoordigen tijd niet meer in eene bebouwde
kom thuis behoort.
Het prae-advies van burgemeester en wethouders
wordt alsnu in stemming gebracht doch verworpen
met 15 tegen 5 stemmen.
Tegen stemden de heeren Lijdsman, J. M. Ingen-
Housz, Reigersman, Teychiné, Sassen, van Groe-
nendael, Fr. smits, scheltus, HEIJLAERTS, A. F.
Smits, Bom, Slechtriem, Staal, van Keppel en
Merkelbach van Enkhuizen.