114 2 MEI 1914. Van Coothplein, met het doel, om dit voor den aanleg van den hierbedoelden weg te bestemmen. De heer LIJDSMAN meent, dat deze aankoop met het hierbedoelde geval niets te maken heeft. De heer BLOEMARTS zegt, dat bedoeld stukje grond indertijd wel degelijk is aangekocht, ten einde daar een doorgang te verkrijgen. Nu evenwel van eene verwe zenlijking van het denkbeeld, om den hierbedoelden weg aan te leggen, toch niets kan komen, bestaat er geen bezwaar, om het bouwverbod, dat op de overige per- ceelen rust, op te heffen. Zonder verdere bedenking wordt alsnu be sloten overeenkomstig het voorstel van burge meester en wethouders. 13. Schrijven van de gedeputeerde staten van Noord brabant, d.d. 20 April 1914, G. no. 99, daarbij ver zoekende art. 16 en de overgangsbepaling van de nieuwe salarisregeling van het onderwijzend personeel aan de openbare lagere scholen in deze gemeente, in verband met de opmerkingen van den districts-school opziener, in nadere overweging te nemen. Bij dit schrijven is gevoegd het volgend prae-advies van burgemeester en wethouders „Naar aanleiding van het hierboven aangehaald „schrijven hebben wij de eer U voor te stellen, om in „antwoord op het overgelegd advies van den Districts schoolopziener, het navolgende te berichten en de „verordening ongewijzigd opnieuw ter goedkeuring aan „te bieden. „Het Koninklijk Besluit van 10 Maart 1910 (Stbl. „no. 84) betreft eene regeling, waarin de periodieke „verhooging der jaarwedden aan v ij f j a r i g e ter- mijnen, evenals in art. 26 der Avet tot regeling van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 114