174 20 JUNI 1914. tietreding en onder bepaling, dat de benoem de, eervol ontslag verlangende, het verzoek daartoe minstens drie maanden te voren be hoort in te dienen. De heer VAN IERSEL stelt alsnu eene motie voor, waarbij burgemeester en wethouders worden uitgenoo- digd, om bij het opmaken van dergelijke voordrachten voortaan rekening te houden met de Bredasche krachten. De VOORZITTER zegt, dat burgemeester en wet houders dit steeds doen. Men moet uit deze voordracht echter niet opmaken dat de Bredasche onderwijzers ongeschikt zijn, doch burgemeester en wethouders en de districts-schoolopziener hebben zich afgevraagd, welke der sollicitanten in dit geval voor de betrekking het meest geschikt werden geacht. Nu daarop alleen vreemden waren geplaatst, is dit lang geen bewijs, dat de Bredasche onderwijzers niet goed zijn. De heer TEYCHINE zegt dat deze motie geen suc ces meer kan hebben. De heer VAN HULTEN meent ook, dat eene derge lijke motie vroeger had moeten komen. De heer VAN IERSEL heeft vooral het oog op üe toekomst, en is van meening, dat de Bredasche onder wijzers, indien zij even geschikt zijn als vreemden, een voorsprong moeten hebben. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN heeft zoo juist van den voorzitter vernomen, dat reke ning is gehouden met de Bredasche leerkrachten. Spre ker is ervan overtuigd, dat dit ook geschied is. Wan neer nu in dit geval de Bredasche onderwijzers uitge schakeld zijn, dan wil dit geenszins zeggen, dat zij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 174