20 JUNI 1914. 175 niet geschikt zijn. Maar de voorgedragen candidaten zullen beter geschikt zijn geweest. Spreker acht dus de voorgestelde motie overbodig. De heer VAN IERSEL is ervan overtuigd, dat hij op dit oogenblik met zijn motie niets meer bereiken kan, doch hij wil zijne stem laten hooren als protest tegen de huidige voordracht, opdat burgemeester en wethouders daarmede in het vervolg rekening zouden houden. De heer STULEMEIJER wijst erop. dat art. 29 der wet op het lager onderwijs voorschrijft, hoe de voor dracht moet worden opgemaakt. Daaraan is hier vol daan en de raad heeft enkel tot stemming over te gaan. Dit belet echter niet, dat de raad daarna wel z:;'ne meening kan doen kennen, hoe hij in de toekomst Avenscht gehandeld te zien, opdat burgemeester en wet houders daarmede voortaan rekening zouden houden. De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN her haalt, dat dë voorzitter reeds gezegd heeft, dat aan dien wensch is AToldaan. Er is dus geen enkel motief meer voor de motie. De VOORZITTER zegt, dat de voordracht eerst na rijpe 0ATerweging en een tweetal conferentiën met de i districts-schoolopziener is opgemaakt. De wet draagt het opmaken der Aroordracht aan burgemeester en wet houders en den districts-schoolopziener op, omdat die er het best over kunnen oordeelen. De heer BLOEM ARTS wenscht te vernemen, of de motie is te beschouwen als een protest, dan wel als eene aanwijzing A'oor burgemeester en wethouders bij het opmaken der \mordracht. De heer VAN IERSEL zegt, dat hij geenszins de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 175