h 31 JANUARI 1914. 21 „eene andere gemeente als ambtenaar dienen of wel „burgerlijk ambtenaar zijn of nog zullen worden. „Verhaal hiervoor was in het raadsbesluit van 8 Novem- „1913 geregeld onder B. lo. a. „Verder voor ambtenaren, die op 1 Mei 1913 in „dienst waren (dus ook onder de verklaring van art. 68 „vallen) en na dien datum overgaan, z.g. „herplaatst" „worden. (Dit betreft inkoop ,van dienst vóór en na 1 „October 1913 bewezen.) Verhaal hiervoor was geregeld „in het raadsbesluit van 8 November 1913 onder Blo b. „Welke diensttijd in een gegeven geval moet worden „ingekocht, hangt van de omstandigheden af en „wordt door de Pensioenwet, speciaal in art. 68, „geregeld (opmerking 4 van gedeputeerde staten). Uit „genoemd artikel blijkt ook duidelijk, dat door de ge beente óók inkoopsom verschuldigd is voor dienst na „1 October 1913 bewezen. De meening van gedepu teerde staten (sub 5), als zoude de wet alleen kennen „inkoop van diensttijd vóór 1 October 1913 doorgebracht, „is dan ook ten eenenmale onjuist. Wanneer een ambte naar, begrepen onder die, voor wie de gemeente de in „het eerste lid van art. 68 bedoelde verklaring aflegt, „den gemeentedienst verlaat om in dienst eener andere „gemeente over te gaan, dan moet inkoop van al de „bewezen diensten (welke inkoop immers tot op het „tijdstip van overgang niet had plaats gehad) geschieden. „Dit is geregeld in het tweede en derde lid van art. „68, terwijl het vierde lid bepaalt, dat over den tijd, „na 1 October 1913 bewezen, 4"/» op den ambtenaar „kan worden verhaald. Wel zijn zooals gedeputeerde „staten opmerken door een ambtenaar als bedoeld, „jaarlijks reeds bijdragen gestort wegens eigen en „weduwen- en weezenpensioen, maar wanneer men be- denkt, dat de gemeente dan nog voor eene uitgave „van 8 komt te staan, dan schijnt het niet on-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 21