1 AUGUSTUS 1914. 225
aan de achtergebleven betrekkingen van militie- en
landweerplichtigen in gewone omstandigheden door den
minister worden vastgesteld, doch dat in tijden van
oorlog of oorlogsgevaar, volgens de wet, die vergoe
dingen door den burgemeester worden bepaald en uit
de gemeentekas moeten worden voorgeschoten.
Bovendien is in deze omstandigheden alles mogelijk
en kan men ieder oogenblik voor de noodzakelijkheid
komen te staan het een of ander aan te schaffen, zoo
als verplegingsartikelen, den aankoop van levensmidde
len enz. Wijl niet te beramen is, welk bedrag daarvoor
noodig zal zijn, stellen burgemeester en wethouders
voor, hun een blanco-credief te verleenen.
De heer STULEMEIJER vermoedt wel, dat op het
stadhuis de noodige gegevens aanwezig zullen zijn, om
te beoordeelen, welke gezinnen van opgekomen militai
ren ondersteuning noodig hebben, doch spreker vraagt,
of het in de huidige omstandigheden niet gewenscht is,
dit onderzoek aan eene vaste commissie op te dragen.
De VOORZITTER zegt, dat de wet de vaststelling
der vergoeding in dit geval opdraag! aan den burge
meester. In gewone omstandigheden adviseert de bur
gemeester, doch beslist de Minister. Er zijn op 't stad
huis vaste ambtenaren, die met dat werk belast zijn en
over de noodige gegevens beschikken. Het geldt hier
niet de leniging van armoede, zoodat bezwaar bestaat,
voor dit doel eene commissie in het leven te roepen.
De heer VAN HULTEN verwacht dat, zoodra de
mobilisatiedrukte achter den rug is, hier ter stede zeer
waarschijnlijk eene groote werkloosheid zal ontstaan,
terwijl er ten plattelande gebrek aan werkkrachten
zal komen. Spreker vraagt, of het daarom niet ge
wenscht is, dat er van gemeentewege eene tijdelijke ar-