u. 24 31 JANUARI 1914. „de haar bij art. 68, eerste lid, der wet gegeven „bevoegdheid, dus het risico voor hare ambtenaren van „1 Mei 1913 zelf dragen. Zij neemt daardoor zware „lasten op zich, doch, aangezien nu van inkoop geen sprake is, zal zij deswege op die ambtenaren ook geen „verhaalsrecht kunnen uitoefenen. Om echter de lasten, „aan de uitkeering der pensioenen verbonden, dragelijk „te maken, moeten, voor een deel, dienen de gelden, „aanwezig in het gemeentelijk pensioenfonds, mede „gevormd door de niet geringe bijdragen der „ambtenaren. Van de ambtenaren, die indertijd ge weigerd hebben in het fonds deel te nemen, heeft „de gemeente echter nimmer iets ontvangen, dat thans „aangemerkt zou kunnen worden als bijdrage in de „genoemde lasten, welke de gemeente op zich gaat „nemen. En nu van hen niets gevorderd wordt voor „inkoop (zooals gezegd, is vraag 2 van gedeputeerde „staten ontkennend te beantwoorden), nu is het, ook „tegenover de andere ambtenaren, toch alleszins billijk „ja noodzakelijk, dat van hen eene hoogere jaarlijksche „bijdrage gevorderd wordt. Geschiedde dit niet, dan „zouden de ambtenaren, die vroeger reeds gestort „hebben, aanspraak kunnen maken op nog lagere bij dragen, dan thans is vastgesteld, of wel, zouden zij „reden hebben om teruggaaf te vragen van een deel „hunner gestorte gelden. Dat dit voor de gemeente „groote financieele bezwaren zou medebrengen, zal wel „geen nader betoog behoeven. „Wij brengen voorts nog in herinnering, dat in 1896, „bij de nieuwe pensioenverordening, toen deelneming „voor nieuwe ambtenaren verplichtend gesteld werd, „voor de in functie zijnde, nog niet deelgerechtigde „ambtenaren nog eenmaal de gelegenheid tot toetreding „geopend werd. Dat zij toen niet hebben gewild, moet zooals hierboven aangetoond is noodzakelijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 24