3 OCTOBER 1914. 267 Intusschen geeft het voorstel tot het doen eener nieu we oproeping in zooverre voldoening, omdat hierdoor de mogelijkheid ontstaat, dat de raad thans eene be hoorlijke keuze zal kunnen doen. In den brief van bur gemeester en wethouders staat, dat dit voorstel ge schiedt in verband met het schrijven van den heer B r e e d v e 11. Dit verband bestaat niet en mag ook niet bestaan. De raad heeft reeds vroeger den wensch te kennen gegeven, dat die man niet meer op de voor dracht zou komen. De VOORZITTER zegt, dat burgemeester en wet houders er niets tegen kunnen doen, hoe de heer Breed velt zijn brief redigeert. Dat is een zaak, die hem alleen aangaat. Zoolang echter de heer Breedvelt zijne sollicitatie niet had ingetrokken, kon niet tot intrekking van de voordracht worden over gegaan. Daarom verwijzen burgemeester en wethouders naar dien brief. Er moest voor hen eene aanleiding bestaan tot intrekking der voordracht. De raad kon wel besluiten, om de voordracht naar burgemeester en wethouders terug te zenden, doch deze konden haar alleen aanvullen, zoolang er geen bericht van den heer Breedvelt was ingekomen, dat hij zijne sollicitatie introk. De heer VAN HULTEN wijst erop, dat door den voorzitter indertijd zelf gezegd is, dat de voordracht zou worden ingetrokken, omdat zij onwettig was. De A700RZITTER zegt, dat, om eene nieuwe oproe ping te kunnen doen, er eene nieuwe machtiging van den raad noodig is. Wel bestaat er een raadsbesluit, waarbij burgemeester en wethouders zijn gemacht'gd, om in het algemeen bij vacatures eene oproeping van sollicitanten te doen, doch hier geldt het eene geeom-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 267