268 3 OCTOBER 1914. bineerde betrekking, waarvoor thans ook eene gesplit ste oproeping zal plaats hebben. De heer STULEMEI-JER wijst erop, dat eene der gelijke oproeping reeds vroeger heeft plaats gehad. Doch daar gaat het nilet om. Het gaat er om, of het voorstel wordt gedaan, in verband met dien onfat soenlijken brief. In andere stukken wordt gewezen op den eerbied, verschuldigd aan het college van burge meester en wethouders en nu mag men toch ook wel eenigen eerbied vorderen voor den raad. De VOORZITTER meent, dat er een misverstand bestaat. De brief is niet gericht aan burgemeester en wethouders, maar aan den raad. De heer VAN HULTEN vraagt, waar de onwettig heid is gebleven van de eerste voordracht. De VOORZITTER herinnert zich de destijds daar over gehouden discussie niet meer. Het is echter een misverstand, als men meent, dat het overleggen van den brief een gebrek is aan deferentie jegens den raad. De heer STULEMEIJER zou wel eens willen zien, wat burgemeester en wethouders ervan» zeggen zouden, als b.v. de directeur der openbare werken een derge- lijken brief/aan den raad schreef. Zonder verdere bedenking wordt alsnu be sloten overeenkomstig het voorstel van burge meester en wethouders. 14. Schrijven van burgemeester en wethouders, daarbij, met overlegging van het bereids ingewonnen rechjtskundig advies, voorstellende, wegens niet-betaling van achterstallige huur van verschillende gebouwen, ten F.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 268