272 3 OCTOBER 1914. is er nooclig volgens de statuten der vereeniging en het is niet mogelijk het bedrijf op andere wijze te ver bouwen, dan is aangevraagd. De VOORZITTER zegt, dat hij tegenstander is van alle mogelijke ontheffingen. Als men nagaat, hoe vroe ger elk hoekje grond bebouwd werd en welke gevol gen eene dergelijke bebouwing heeft gehad, dan blijkt daaruit, dat handhaving van de tegenwoordige ver bodsbepaling allernoodzakelijkst is. Art. 14 der bouw verordening spreekt dan ook alleen van ontheffing, ingeval van dringende noodzakelijkheid. Het is echter te betwijfelen, of hier wel een geval van dringende noodzakelijkheid aanwezig is. Door de weigering wordt aan den R. K. Volksbond de uitoefening van het be drijf van bakker niet onmogelijk gemaakt. De vergroo ting kan zeer goed geschieden door de schietbaan weg te ruimen, die alleen voor ontspanning dient en met het bedrijf niets te maken heeft. Dan zal ook het aan grenzende pand er geen hinder van ondervinden. De heer VAN HULTEN herinnert eraan, dat vroe ger ook aan de Bredasche manége ontheffing werd verleend. Daar was ook geen dringende noodzakelijk heid en dat gebouw dient ook maar alleen voor ont spanning. De VOORZITTER zegt, dat men elk geval afzon derlijk moet beoordeelen. Daar zijn geen buren, die er nadeel van ondervinden. De heer STULEMEIJER vraagt, waarom nu deze menschen juist het loodje moeten leggen. De VOORZITTER herhaalt, dat bij de ontheffing, aan de manége verleend, er niemand door benadeeld

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 272