ess) 3 OCTOBER 1914. 303 de lastgever was. En wijl de directeur niet kan koo- pen zonder machtiging van burgemeester en wethou ders, is er geen koop geweest. De directeur heeft niet gehandeld in de uitoefening zijner functie en het ia niet te verwachten, dat de firma daarop een beroep zal doen. Men moet dus de kwestie niet onzuiver maken en medelijden trachten op te wekken voor den directeur. Mocht de firma leveren aan den heer Van Veen en de directeur gedwongen worden, de kolen te aan vaarden, dan is de raad nog altijd in de gelegenheid daarin te voorzien en maatregelen te nemen, om te voorkomen, dat de directeur schade lijdt. Spreker herhaalt, dat hier niet een spoedeischend ge val aanwezig was. Toen de directeur aan de telefoon stond, had hij zich moeten afvragen, hoever zijne be voegdheid ging, juist, omdat hier een verschil van ge voelen bestond. Alle haast was overbodig. Spreker stelt dus voor, dat de raad zal besluiten, dat in de gegeven omstandigheden niet een geval van dringende noodzakelijkheid bestond. De heer Fr. SMITS vraagt, wie het zal uitmaken, wanneer er wel een geval van dringende noodzakelijk heid bestaat. De heer SASSEN wijst erop, dat de directeur, vol gens art. 3 zijner instructie, zorgt voor den aankoop van grondstoffen onder goedkeuring van burgemeester en wethouders. Van spoedeischende gevallen is hier geen sprake. Art. 9 dier instructie regelt iets geheel anders en kan onmogelijk op den aankoop van grond stoffen betrekking hebben. Indien dit artikel anders werd uitgelegd, dan zou men een gevaarlijken weg op gaan. Dat door spreker in de gehouden conferentie aan den directeur de vraag is gesteld, of hij wel had

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 303