304 3 OCTOBER 1914. nagedacht, waarom de offerte van de firma Bue- n i n c k en Co. zoo laag was, is juist geschied, om dien goedkoopen prijs. Spreker heeft die vraag niet voor niets gesteld. Uit alles is gebleken, dat de direc teur verkeerd gehandeld heeft. De heer VAN IERSEL gelooft voor alles aan de goede trouw van den directeur, doch kan niet inzien, dat hier een spoedeischend geval aanwezig was. De firma had een order van 200 ton. Toen zij echter het aanbood deed van 1500 ton, had de directeur moeten bedenken, dat, wanneer de uitvoer voor de firma Bueninck was toegestaan, deze ook voor anderen geoorloofd zou zijn. Spreker wil dus eerder aannemen, dat de directeur er te goedertrouw ingevlogen is. De VOORZITTER wijst erop, dat er thans in den raad drie stroomingen zijn waar te nemen. Eene stroo ming, die den toestand op 29 Augustus als spoed eischend wil beschouwen, eene andere strooming, die zelfs nu nog den toestand als spoedeischend beschouwt en eene derde strooming, die van oordeel is, dat er heelemaal niet van een spoedeischend geval sprake kan geweest zijn, omdat art. 9 der instructie van den directeur hier niet van toepassing is. Spreker sluit zich aan bij deze laatste strooming. Een geval als dit kan nooit spoedeischend zijn. De aankoop van steenkolen is een deel van de uitvoering der begrooting en dus een daad van burgemeester en wethouders. Dat moet een ambtenaar niet uit het oog verliezen. De geschiedenis van artikel 9 der instructie nagaande, wijst spreker erop, dat dit art. slechts eene uitbreiding is in algemeenen zin van de redactie van art. 7 van de vroegere instructie. Daarom zijn er uit gelaten de woorden bij onheilen, ontploffingen enz. In die geval-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 304