3 OCTOBER 1914. 305 len kan de directeur, wanneer de zaak spoedeischend is, handelend optreden. Maar niet als het geldt den aankoop van grondstof fen. Dat kan niet en inag niet zijn. Niemand anders dan burgemeester en wethouders zijn daarvoor aanspra kelijk. Anders zou men absoluut in strijd komen met de bepalingen der gemeentewet. Wat de juridische kwestie betreft, meent spreker dat tegen het betoog van den heer Bloemarts niets is in te brengen. Verder wijst spreker er nog op, dat het hier niet gaat, om de vraag, of de directeur een goed zaakje heeft gemaakt, doch alleen of de directeur zijne be voegdheid is te buiten gegaan. De heer STULEMEIJER meent toch, dat vast staat, dat de raad bevoegd is eene uitspraak te doen over de uitlegging der instructie van den directeur. Afstem ming van het prae-advies is de eenige manier, om de zaak in der minne op te lossen, hetgeen ook de direc teur wenscht. De directeur kan eene goede bedoeling hebben gehad en in het geheel niet te kort hebben wil ton doen aan de rechten der overheid. Als de theorieën, zooals burgemeester en wethouders die opzetten, geheel moeten worden gevolgd, dan zou zulks in dergelijke omstandigheden tot belangrijke financieele nadeelen kun nen leiden. Men moet ook vertrouwen stellen in de ambtenaren. De VOORZITTER zegt, dat, wanneer de raad het prae-advies afstemt, zooals de heer Stulemeijer wenscht, dit in zich sluit een motie van wantrouwen aan het adres van burgemeester en wethouders. Spre ker wil echter wel zeggen, dat, al zou de raad hiertoe besluiten of het geval als spoedeischend verklaren, bur gemeester en wethouders er niet aan denken, om de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 305