12 DECEMBER 1914. 345 „art. 4 bestaat te minder bezwaar, omdat art. 5 der „gemeente-borgtochtenwet reeds bepaalt, dat alle kosten „op het stellen van zakelijke zekerheid vallende, ten „laste komen van den ambtenaar, die de zekerheid stelt. „Aan de tweede opmerking van gedeputeerde staten „is tegemoet te komen door in art. 6 de woorden „tot zoodanig bedrag als burgemeester en wethouders zullen „noodig oordeelente vervangen door de woorden „op de wijze en overeenkomstig de berekening, als in gemeld „artikel in verband met artikel 1 is bepaald." „In art. 7 zijn dan de woorden „op zoodanige wijze als burgemeester en wethouders met inachtneming van de „bepalingen der gemeente-borgtochtenwet zullen noodig oor- deelente vervangen door de woorden „op de wijze „en overeenkomstig de berekening als in gemeld artikel in „verband met artikel 1 is bepaald „Om in de eerste zinsnede van art. 11 tusschen de „woorden kan en niet in te lasschen „behoudens het „bepaalde in de 2de alinea" zooals gedeputeerde staten „dat blijkenst de opmerking sub 3 wenschen, daartegen „bestaat geen overwegend bezwaar, ofschoon de bepa ling er niet duidelijker door wordt. „De eerste alinea ziet toch op het geval, dat de ont vanger effecten Avenseht te ruilenzonder dat hij daar- „toe door uitloting of aflossing gedwongen is. „De tweede alinea regelt eene gedwongen vervanging „van effecten, als gevolg van plaats gehad hebbende „uitloting of vastgestelde aflossingen. „Wij hebben de eer U mitsdien voor te stellen de „verordening overeenkomstig het vorenstaande te wij zigen en haar opnieuw aan gedeputeerde staten ter „goedkeuring in te zenden." De VOORZITTER vraagt, of de raad zich met dit prae-advies kan vereenigen. Niemand der leden hiertegen eenige beden-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 345