352 12 DECEMBER 1914. De heer STULEMEIJER vraagt, of aan den direc teur wel de verplichting is opgelegd aan de gasfabriek te wonen. De VOORZITTER zegt, dat indertijd is bepaald, dal aan den directeur ook het genot van vrije woning zou worden toegekend. Daarin ligt opgesloten, dat hem eene ambtswoning zou worden aangewezen. Bij de des tijds bestaande vacature heeft spreker aan alle sollici tanten medegedeeld, dat de woning aan de gasfabriek daarvoor was bestemd. De heer VAN HULTEN meent, dat de directeur niet verplicht is daar te wonen. De VOORZITTER acht het in ieder geval gewenscht dat de leider van het bedrijf in de nabijheid daarvan woont. De heer STAAL herinnert eraan, dat de directeur een paar jaar geleden het verzoek heeft gedaan, om den onder-directeur in de woning aan de gasfabriek ie laten wonen. Dat verzoek is toen in de gascommissie besproken. Het financieel nadeel, dat de heer Later hierdoor leed, zou de directeur bijpassen. De VOORZITTER herinnert zich dat geval even eens. De lieer Later is toen echter niet op het voor stel ingegaan. Verder wordt deze zaak niet besproken. 6. De heer STULEMEIJER, hierop het woord ge vraagd en verkregen hebbende, vraagt, hoe het staat met de commissie voor de lichtbeeldenvertooningon. De VOORZITTER antwoordt hierop, dat de zaak bij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 352