ts» 28 DECEMBER 1914. 381 Hij zal beter ééne zaak goed kunnen verwerken, dan zich oppervlakkig met alle zaken bemoeien. De heer BLOEMARTS meent, dat de woorden van den heer Stulemeijer niet slaan op de motie van den heer Van Ierse 1. De heer Stulemeijer zegt alleen, dat eene functie-verdeeling bestaanbaar is. Hij erkent, dat het bestuur der gemeente thans goed gaat, doch dat het misschien nog beter zou kunnen gaan. Blijkbaar wil de heer Stulemeijer dus overgaan tot het nemen van eene proef. In de motie wordt gesproken van noodzakelijkheid en niet van wen- schelijkheid of proef. En nu is sprekers ervaring, wijl hij zelf eenige ja ren wethouder is geweest, dat het werkelijk in het be lang der gemeente is, dat geene functie-verdeeling plaate heeft. De wet stelt het geheele dagelijksch bestuur ver antwoordelijk en niet deze of gene wethouder afzon derlijk. Alle voorstellen moeten dus van het geheelle college uitgaan. De heer STULEMEIJER antwoordt hierop, dat het niet de bedoeling is, dat de voorstellen door iederen wethouder afzonderlijk worden gedaan, maar dat ieder wethouder, na de zaak te hebben voorberieid, deze ter beslissing in het college brengt. De heer VAN HULTEN vraagt, of de heer Van I e r s e 1 zijne motie niet zoodanig zou kunnen wijzi gen, dat tot eene functie-verdeeling bij wijze van proef voor één jaar zal worden overgegaan. De heer SASSEN ziet daarin een groot bezwaar de proef zou minstens voor drie jaar genomen moeten worden. De praktijk heeft bovendien aan spreker ge leerd, dat bij eene goede samenwerking van het col-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 381