56 14 MAART 1914. De heer mr. W. INGENHOUSZ zegt, dat het motiet', om de verhoogingen te doen ingaan op 1 Januari, hierin bestaat, dat het uit een administratief oogpunt gewenscht is. Anders zou men bijna dagelijks moeten nagaan, welke ambtenaren voor salarisverhooging in aanmerking komen. De heer VAN BA VEL meent, dat er in dit geval toch wel aanleiding voor bestaat om de eerste ver hooging vroeger te doen ingaan. Nu zal de betrokken ambtenaar nagenoeg drie jaar op de eerste verhooging moeten wachten. Spreker geeft derhalve in overweging te bepalen, dat de eerste periodieke verhooging zal ingaan op 1 Januari, volgende op het jaar, waarin een diensttijd van één jaar is volbracht. De heer VAN HULTEN vraagt, of het niet mogelijk is te bepalen, dat de benoeming geacht wordt te zijn ingegaan op 1 Januari j.l. De VOORZITTER zegt, dat toen de vorige fune- tionnaris nog in leven was. De heer VAN BAVEL stelt voor, om de eerste ver hooging te doen ingaan op 1 Januari 1916. De heer BLOEM ARTS wijst erop, dat hier naar een bepaald aangenomen systeem gehandeld wordt, waaraan moet worden vastgehouden. In alle verordeningen wordt een vaste termijn genoemd. Spreker ziet niet in, waar om in dit geval daarvoor eene uitzondering moet wor den gemaakt. De heer SASSEN kan zich wel vereenigen met de zienswijze van den heer Bloemarts. Men zou anders eene onbillijkheid scheppen tegenover andere ambtenaren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 56