14 MAART 1914.
65
mede, dat men er geen doode stad van maakt en dat
het hier geen Kuijperiaansche boel wordt.
Wat nu de klacht betreft van de firma van Keu-
1 o n, dat zij door dien uitbouw in bare zaken zal worden
benadeeld en het uitzicht op haar pand zal worden be
nomen, die bezwaren deelt spreker niet. Het is geen
winkel, die in het oog valt. De passage over het trot
toir is reeds nu eenigszins belemmerd door de stoelen
en tafels die voor het café staan. Als adressante daar
door nadeel ondervond, zou zij wel vroeger geklaagd
hebben.
De heer VAN HULTEN is van meening, dat de
heer M o o n e n door dit verzoek aan zijn collega's
een slechten dienst bewezen heeft. De heer M o o n e n
heeft er zich blijkbaar voorgespannen, om van de
gemeente gedaan te krijgen, een gesloten veranda voor
zijn pand te bouwen. Als dit wordt toegestaan, zullen
de anderen wel volgen.
Nu 'is het wel prettig voor belanghebbenden zelf, dat
zij op die wijze in de uitoefening van hun beroep gehol
pen worden, doch het is eene bevoorrechting tegenover
andere neringdoenden.
Spreker is van oordeel, dat de kasteleins, die stoelen
en tafels op het trottoir mogen plaatsen, al genoeg
bevoorrecht zijn boven anderen. Als een winkelier
maar even een kist op het trottoir laat staan, wordt
hij al verbaliseerd. Daarom meent spreker, dat dit
verzoek wel eens aanleiding zou kunnen geven, om de
kwestie nader te onderzoeken en de vergunning van
kasteleins, die nu reeds eene soort van veranda op het
trottoir hebben, in te trekken.
Bovendien is er nog een ander bezwaar om het ver
zoek toe te staan. Er is strijd tusschen particuliere
belangen, en daarin mag de gemeente geen partij kie
zen. De firma van Keulen beweert, dat door den