84 21 MAART 1914. „hetgeen Prof. Oppenheim leert in zijn bekend werk „Het Nederlandsch Gemeenterecht", 4de druk, 2de deel, „pag. 109 en volgende. „Volgens art. 188 der gemeentewet behoort de politie „over de schouwburgen, openbare vermakelijkheden enz „aan den burgemeester en waakt hij tegen het „doen van met de openbar.e orde of zede- „1 ij k h e i d strijdige vertooningen. „Naar de leer van den Hoogen Raad brengt art. 188, „lste lid. der gemeentewet zelfstandige uitvoeringsbe- „voegdheid voor den burgemeester mede, indien „het betreft de uitvoering van zoodanige verordeningen „welke het gebied van art. 188 bestrijken. „Het wil ons echter voorkomen, dat de verordening, „zooals die in ontwerp hierbij gaat, geheel valt buiten „het kader van art. 188. Alleen worden verbodsbepa lingen gesteld op het vertoonen van zoodanige filmen, „welke voor het kind schadelijk of gevaarlijk „worden geacht. Het recht van den burgemeester, om „vertooningen te verbieden, welke naar zijn oordeel in „strijd met de openbare orde of zedelijkheid zijn, blijft „geheel onverkort. „Naar onze meening valt de verordening dus onder „art. 135 der gemeentewet, waarvan de uitvoerings- bevoegdheid volgens art. 179a dier wet aan burge meester en Wethouders behoort te worden „opgedragen. „Dit is blijkbaar ook de zienswijze van het gemeen tebestuur van Rotterdam en wellicht ook die van „gedeputeerde staten van Zuid-Holland." De VOORZITTER zegt, dat dezen morgen nog is ingekomen een adres van de exploitanten van bioscopen in deze gemeente, verzoekende het ingediende ontwerp niet aan te nemen. Spreker stelt, in verband hiermede, namens burgemeester en wethouders voor, deze zaak aan te houden tot eene volgende vergadering.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 84