86 21 MAART 1914. kwestie van hetgeen ingehouden moet worden bij on gesteldheid. Het woordje t o t stelt eene limiet vast, terwijl het toch zeker wel de bedoeling zal zijn, dat steeds de helft der jaarwedde moet worden ingehouden. De heer BLOEM ARTS is het hiermede niet eens. Het bedrag, dat ingehouden wordt, moet wel degelijk strekken voor den plaatsvervanger. Als nu minder dan de helft voor plaatsvervanging betaald wordt, dan wordt slechts dat bedrag van de wedde ingehouden. De VOORZITTER acht deze opvatting niet juist. Als de ziekte een vol jaar heeft geduurd en daarna opnieuw verlof moet worden verleend, wordt de wedde slechts voor de helft uitbetaald. De heer BLOEMARTS zegt, dat het nooit de bedoe ling is geweest van deze bepaling, welke ook in de thans bestaande verordening voorkomt. Als voor eene vervanging minder wordt betaald dan de helft der jaar wedde van den zieken onderwijzer, dan zal dit aan den zieken onderwijzer ten goede komen. Daarom is de bepaling gelimiteerd en behoort het woordje tot in de verordening behouden te blijven. Het zou toch kun nen voorkomen dat een onderwijzer met f 1400.sala ris wegens langdurige ongesteldheid verlof geniet en dat voor zijne vervanging maar f 650.behoeft be taald te worden. In dat geval wordt aan den zieken onderwijzer het restant uitgekeerd. De VOORZITTER zegt, dat deze opvatting tot de grootste onbillijkheid zou kunnen leiden. Het zou toe' kunnen voorkomen, dat van twee onderwijzers, die in dezelfde omstandigheden verkeeren, de vervanging van den één meer kost dan de helft en van den anderen minder dan de helft der jaarwedde. Het verlofstracte- ment van den een zou dan hooger zijn dan van den ander.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 86