90
21 MAART 1914.
den om dan opnieuw tot salarisverhooging van ge
meentewege over te gaan. Is daardoor elke verhooging
in de toekomst uitgesloten, vraagt spreker.
De VOORZITTER antwoordt hierop, dat, wanneer
de Kamer het wettelijk minimum met f 100.zou ver-
hoogen, daarin geen reden is te vinden, om ook hier
het maximum eveneens met dat bedrag te verhoogen. De
gemeente is thans f 150.boven het wettelijk minimum.
Doch dat behoeft niet persé te blijven, als het minimum
door het Rijk verhoogd wordt. De raad blijft echter
vrij de salarissen ten allen tijde te verbeteren.
De heer VAN HULTEN zegt, dat in 1912, bij de
behandeling der begrooting voor 1913, de wenschelijk-
heid is uitgesproken, dat het salaris der onderwijzers
zou kunnen klimmen tot f 1500.Bij de verordening
is daarmede echter geen rekening gehouden. Spreker
vraagt, welke motieven er toe geleid hebben, om daar
aan geen gevolg te geven.
De VOORZITTER antwoordt hierop, dat allereerst
met de financiën der gemeente is rekening gehouden.
De voorgestelde regeling kost nu reeds f 7500.a
f 8000.per jaar.
De heer MERKELBACH VAN ENKHUIZEN vraagt,
in verband met de overgangsbepaling der verordening,
of het de bedoeling is, dat onderwijzers, die nevenbe
trekkingen bekleeden, die functies zullen mogen blijven
waarnemen. Er was hun een zeker recht gegeven, om
iets extra te verdienen, want het bekleeden van neven
betrekkingen was hun niet verboden. Thans zou hun
dat recht ontnomen kunnen worden.
De VOORZITTER antwoordt hierop, dat van een
verkregen recht geen sprake kan zijn. Als men iets
doet, wat niet verboden is, dan volgt daaruit nog niet,