96 21 MAART 1914. „Bovendien zijn er nog een 5-tal ambtenaren, die in ,,1896 wèl toegetreden zijn, doch. die volgens de over gangsbepaling der verordening van dat jaar, aan spraak hebben behouden op het pensioenbedrag, dat „de verordening van 1862 him waarborgde. „Deze ambtenaren zijn „F. F. X. Cerutti, gemeente-ontvanger. ,,H. C. Waals, opzichter der beplantingen. ,,C. F. L. Vin k, hoofdagent van politie. J. Stellenboom, inspecteur van politie. „F. A. v an Huiten, gemeentebode en concierge „van het gemeentehuis. „De hoogere aanspraken nu, aan genoemde verorde- „ning te ontleenen, zijn de volgende „1. Beide verordeningen (1896 art. 4 laatste lid „1862 art. 4 sub 2o.) geven den ambtenaar aanspraak „op ouderdomspensioen na 40-jarigen dienst de Pen sioenwet (art. 3, eerste lid, sub aalleen op 65-jari- „gen leeftijd. De inspecteur van politie, bovengenoemd, „die volgens de rijksregeling niet vóór zijn 65e jaar „gepensionneerd kan worden, kan volgens de verorde- „ning van 1862 (art. 4, lo.) na het bereiken van zijn „60e jaar den dienst met pensioen verlaten. „2. De verordening van 1896 (art. 4) geeft recht „op uitgesteld pensioen, d. w. z. pensioen op 65-jarigen „leeftijd (voor politieambtenaren op 60-jarigen) „na bekomen eervol ontslag, onverschillig wanneer dit „is ingegaan, en na minstens 10 jaar dienst. De Pen sioenwet (art. 3, tweede lid) kent alleen uitgesteld „pensioen, wanneer het ontslag niet op eigen verzoek „verleend is. „3. Bij het verleenen van pensioen volgens de ver- ordening van 1896, kan ook tijdelijke dienst in aan merking komen (zie art. 4, voorlaatste lid). Bij pen- „sionneering krachtens de Pensioenwet geldt deze tij delijke dienst (bewezen vóór 1 October 1913) niet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1914 | | pagina 96