98
21 MAART 1914.
„Art. 11 bepaalt, dat de hierboven onder 7 bedoelde
werklieden hunne aanspraak op een minimum-pensioen
,van f 150.niet verliezen.
„Moeilijker is het eene regeling te treffen voor het
hierboven onder 1 aangeduide geval, dat ambtenaren
volgens de gemeentelijke regeling aanspraak op pen
sioen hadden op een tijdstip dat hun dit tenzij in
geval van invaliditeit volgens de Pensioenwet nog
,niet kan worden verleend. Wij meenen daarvoor eene
al is het niet fraaie oplossing gevonden te
hebben door de regeling, die in art. 7 der ontwerp
verordening wordt voorgesteld. Den ambtenaar wordt
,dan, zoo hij het wenscht, verlof verleend met behoud
,van jaarwedde tot hetzelfde bedrag, als zijn pensioen
,volgens de vervallen verordening zou hebben bedra
den. Is de gevorderde leeftijd bereikt, dan wordt eer-
Vol ontslag verleend en treedt voor de verlofsjaar -
wedde het Rijkspensioen, zoo noodig aangevuld door
,de gemeente in de plaats. Gedurende het verlof kan
,de grondslag voor het pensioen krachtens de Pen
sioenwet gehandhaafd blijven (art. 19, tweede lid, der
,wet). Dat de verlofstijd wellicht niet als diensttijd voor
,het rijkspensioen in aanmerking komt, is, nu de ge-
,meente, na het afleggen der in het eerste lid van art.
,68 der wet bedoelde verklaring, toch alle risico draagt,
,ook voor hare financiën niet nadeelig.
„Art. 8 van de ontwerp-verordening heeft voorts ten
,doel de aanspraken te handhaven, welke wij hierbo
ven onder 2 hebben aangeduid. Dat art. zal ook
moeten gelden voor ambtenaren, die vóór 1 October
,1913 in dienst der gemeente waren. Al spreekt art.
,71 der Pensioenwet alleen van de ambtenaren, op 3
October 1913 in functie, toch zal er geen sprake van
kunnen zijn, dat de gemeente verplichtingen, als in
,dit geval bestaan, niet nakomt.
„De overige artikelen der ontwerp-verordening zul-