134 rJ. 14 JULI 1915.
Toen dat schrijven verzonden was, zijn, zooals uit
het slot van den brief blijkt, de daarin genoemde wet
houders bij den Minister op audiëntie geweest. Het
resultaat daarvan, hetwelk spreker eveneens mededeelt
met toestemming en medeweten van den burgemeester
van Rotterdam, is geweest, dat de Minister de verze
kering gaf, dat het niet in de bedoeling der Regeering
lag, om op alle kolen beslag te leggen, maar enkel op
die, welke door verkeerde practijken waren verkocht
tegen abnormaal hooge prijzen. U kunt gerust koopen;
U behoeft niet bevreesd te zijn, dat er beslag op zal
worden gelegd.
Dat is dus heel iets anders, dan uit het bekende pers
bericht te lezen viel.
Spreker vraagt, of een zoodanig handelen niet gebo
den was en meer in overeenstemming met den geest van
koopmanschap, waarmede eene zaak als de gasfabriek
gedreven moet worden. Spreker is het eens met burge
meester en wethouders van Rotterdamdie gezegd heb
ben wij hebben voldoenden aanvoer en de prijzen zijn
vter beneden de aanbieding van de Kolenreserve-maat-
schappij, zoodat wij ons niet wenschen te binden.
Spreker vraagt zich af, waarom de gemeente moet
beginnen met f 2500.— weg te brengen, om daarna
2500 ton kolen te koopen, waarvoor f 18.per ton
moet worden gestort a fonds perdu, en welke kolen eerst
na zes maanden kunnen ontvangen worden. Wat de
kolen nog meer zullen kosten is niet bekend. Er is nog
geene wijziging gebracht in de verkoopvoorwaarden,
waarin staat, dat de f 18.— a fonds perdu moeten wor
den gestort. De kolen kosten dus minstens f 18.— per
ton. De wethouder van de bedrijven te Rotterdam, de
heer Havelaar, heeft spreker nog dezer dagen mede
gedeeld U kunt er vast op rekenen, die f 18.is u
in ieder geval kwijt.