14 AUGUSTUS 1915. 171 wijst erop, dat het dan toch wel toevallig is, dat bij het schooltoezicht hetzelfde systeem schijnt te bestaan. De heer VAN IERS EL ziet niet in, waarom aan de Bredasche leerkrachten, die minstens zoo goed zijn als elders, niet de voorkeur zou worden gegeven bo ven vreemdelingen, die men niet kent en die wellicht goede recommandatiën hebben, omdat men ze kwijt wil zijn. Spreker heeft dan ook de wenschelijkheid willen betoogen, om de Bredasche onderwijzers niet elke kans op promotie af te snijden. De lieer mr. W. INGENHOUSZ meent, dat er eene groote verwarring bij deze discussiën bestaat. Het op maken der voordracht is een uitvloeisel van eene rijks wet. Burgemeester en wethouders zijn daarover aan niemand eenige verantwoording schuldig. Het is dus onstaatsrechtelijk, om burgemeester en wethouders hier voor ter verantwoording te roepen. Dat in andere plaat sen over de voordrachten geen aanmerkingen worden gemaakt en in den regel nummer een benoemd wordt, getuigt voor den goeden zin en het vertrouwen van den raad in het college van burgemeester en wethou ders. Spreker ontkent, dat hier een systeem zou be staan, om steeds de Bredasche onderwijzers te weren. Dat is een paar jaar geleden nog gebleken bij de be noeming van een hoofd der school aan de Klooster laan. Het systeem, dat de heer Van Iersel wil, zou zijn een bekrompen en idioot systeem. De heer STULEMEIJER ziet niet in, waarom een raadslid, als de raad eene benoeming heeft te doen, daarover niet vooraf zijne meening zou mogen zeggen. Spreker blijft bij zijne opinie, dat, wanneer men hier had een wethouder van onderwijs, die de onderwijzers door en door kende, de raad ook meer vertrouwen in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 171