204 9 OCTOBER 1915. stel te doen. In het adres wordt eene beschuldiging ge uit tegen een der raadsleden. De raad kan daarover op het oogenblik geene meening uitspreken. Wel is het eigenlijke onderzoek opgedragen aan gedeputeerde sta ten, doch, waar aan den raad de bevoegdheid tot schor sing is toegekend, acht spreker het wel wenschelijk, dat hij volkomen van de feiten op de hoogte is, alvo rens eene beslissing te nemen. Daarom wil spreker in overweging geven eene commissie van vijf leden uit den raad te benoemen, die den heer S t u 1 e m e ij e r zal hooren, diens verklaring zal opnemen en daarover rapport uitbrengen. De heer BLOEMARTS zegt, dat hij zich met dit voorstel volkomen kan vereenigen. Het voorstel berust op art. 57 der gemeentewet en verwijst ook naar het reglement van orde. Spreker wenscht echter te verne men, of het de bedoeling van den voorzitter is, dat de commissie hare bevoegdheid tot het hooren van perso nen ook zal kunnen uitstrekken tot anderen dan den heer S t u 1 e m e ij e r, b.v. gemeente-ambtenaren en zelfs burgemeester en wethouders, als zij zulks mochten noo- dig achten. De VOORZITTER antwoordt hierop, dat zulks in derdaad zijne bedoeling is. Spreker wil de commissie de grootst mogelijke volmacht geven, ten einde tot een juist inzicht van de feiten te kunnen komen. De heer ZIJLMANS zegt, dat hij niets tegen eene commissie heeft, doch meent, dat de zaak wellicht een voudiger zou worden, als de heer Stulemeijer eene verklaring zou willen afleggen, of de feiten, in het adres genoemd, al of niet op waarheid berusten. De VOORZITTER acht het, ten opzichte van den beschuldigde wenschelijk, dat er een grondig onderzoek

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 204