9 OCTOBER 1915.
205
wordt ingesteld en daarvan een rapport wordt uitge
bracht.
De heer ZIJLMANS zou wel aan den heer S t u 1 e-
m e ij e r de pertinente vraag gesteld willen zien. of de
feiten op waarheid berusten. Als de heer S t u 1 c-
in e ij e r zulks erkent, is wellicht de instelling eener
commissie overbodig.
De VOORZITTER acht het voor den goeden gang
van zaken gewenscht, dat dit alles wordt overgelaten
aan eene commissie.
De lieer VAN HULTEN meent, dat de raad op dit
oogenblik niets met den heer Stulemeijer te ma
ken heeft. Er is een adres aan de orde met een voor
stel van den voorzitter.
De heer ZIJLMANS houdt vol, dat de zaak eenvou
diger zou zijn, als de heer S t u 1 e m e ij e r zich om
trent de juistheid der feiten wilde verklaren.
De heer SASSEN vindt de zaak niet zoo eenvoudig,
als de heer Z ij 1 m a n s meent. Spreker acht het zeer
gewenscht, dat het onderzoek aan eene commissie wordt
opgedragen.
De VOORZITTER vraagt, of de raad kan goedvin
den, dat door hem de commissie wordt aangewezen.
De heer VAN IIULTEN acht het gewenscht, dat in
dit geval de commissie door den raad wordt benoemd.
De heer ZIJLMANS vraagt, of er ook een tijd be
paald wordt, binnen welken de commissie haar rapport
moet uitbrengen.
De VOORZITTER antwoordt hierop, dat aan de
commissie vrijheid van handelen moet worden gelaten.