13 DECEMBER 1915.
365
te g-even aan mijne gevoelens van oprechte dankbaar
heid om het groote vertrouwen, dat Hare Majesteit onze
geëerbiedigde Koningin en Harer Majesteits Regeering
in mij gesteld hebben.
Is het mijn vast voornemen, alles te doen., wat in
mijn vermogen is, om mij dat vertrouwen waardig te
toonen, als trouw onderdaan van Hare Majesteit hoop
ik hier mijn plicht te doen.
M. H. Na deze uiting van dankbaarheid moge ik u
de verzekering geven, dat mij deze eervolle benoeming
grootelijks verheugd heeft. Met groote vreugde heb ik
haar begroet, niet alleen, omdat ik van burgemeester
van het bescheiden Geldersch stedeken Culemborg ge
roepen ben naar het zooveel grootere en voornamere
Bredamaar ook omdat ik mij verplaatst zie naar het
schoone Noordbrabant, de provincie, die naast Gelder
land zulk een hooge plaats bij mij inneemt, tot welke
ik mij zoozeer getrokken voel, niet het minst omdat
op haar bodem eens de wieg stond mijner onvergete
lijke, helaas te vroeg ontslapen moeder en in uwe hoofd
stad lange jaren mijn grootvader hetzelfde ambt met
eere bekleedde, als ik thans in deze gemeente op het
punt sta te aanvaarden.
M. H. Zoo is dan het oogenblik daar, waarop ik het
voorzitterschap in uwen raad op mij ga nemen en met
u bet bestuur der gemeente Breda ga deelen.
Volkomen ben ik doordrongen van het gewicht van
dit oogenblik, volkomen ben ik er mij van bewust, dat
de taak, welke op mijne nog jeugdige schouderen is
gelegd, een zeer zware is, volkomen besef ik de ver
antwoordelijkheid, welke daaraan verbonden is.
En te meer gevoel ik het gewicht van de taak, welke
ik op mij ga nemen, wanneer ik bedenk, dat ik haar
ga aanvaarden in zulke ook voor ons dierbaar va
derland zoo benarde tijden, waarin de regeering zoo