^4^ 410 BO DECEMBER 1915. „gemeente-goederen een raadslid, dat lid was van den „met het beheer belasten Raad van Commissarissen „eener Yennootschap, door welke, vóór dat dit lid als „raadslid was gekozen, een gedeelte van het gemeente- „huis onderhands was gehuurd en krachtens dat huur contract ook daarna nog in huur werd behouden. „Uit beide beslissingen immers blijkt,dat bij de toe passing van art. 24 der gemeentewet met de omstan digheden rekening wordt gehouden. „Op deze gronden heeft de meerderheid der „Commissie de eer te adviseeren en den Raad „voor te stellen, te besluiten, dat aan adressant zal „worden bericht, dat niet gebleken is, dat het raadslid, „de heer C. L. Stulemeijer, in strijd heeft ge- „handeld met artikel 24 der gemeentewet en er derhalve „voor schorsing van dat raadslid als zoodanig geene „gronden aanwezig zijn. „De minderheid der Commissie, ofschoon deelende „de meening der meerderheid, dat bij de uitlegging van „artikel 24 der gemeentewet, zooals hierboven reeds is „gezegd, óók met de ratio en de strekking der wrets- „bepaling rekening behoort te worden gehouden, „dat derhalve aan het begrip „middellijk" rede- „lijke grenzen behooren te worden gesteld en dat, „met het oog hierop, de heer Stulemeijer, ware „hij slechts aandeelhouder in de N. V. niet op dezen „e nkelen gron d geacht zou kunnen worden „mid- „dellijk" te hebben deelgenomen aan de bovenbedoelde „aannemingen, „is daarentegen van oordeel, dat op grond van het „feit, dat de heer C. L. Stulemeijer was mede bestuurder der N. V. en als zoodanig bij de uitvoering „van het door de N. V. aangenomen werk daadwerkelijk „is opgetreden, moet worden aangenomen, dat hij aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 410