30 DECEMBER 1915. 411 ,,die aannemingen heeft deelgenomen en wel onmiddellijk „en dat hiertegen niets afdoet het feit, dat er tusschen „hem en de gemeente geene rechts betrekking heeft „bestaan. „Juist de ratio der verbodsbepaling van artikel 24 „der gemeentewet dwingt, naar het oordeel der min derheid, tot dit besluit. „De heer C. L. S t u 1 e m e ij e r, optredende als uit voerder namens de N. V. van eenige, volgens het „door de gemeente vastgestelde bestek te vervaardigen, „onderdeelen van de werken sub lo. en 2o. vermeld, „stond, zij het dan slechts feitelijk, rechtstreeks „in betrekking tot en voerde het beheer „over die onderdeelen, bij welke hij èn als aandeel houder èn als medebestuurder der N. V. een, zij het dan „ook nog zoo lut.el geldelijk belang had. „Waar dit zoo is, leveren de sub 'lo. en 2o. om schreven feiten gevallen op, waarin ontegenzeggelijk „in abstracto het gevaar bestond, dat het feit, dat hij, „die als bestuurder der N. V. onderdeelen der werken „vervaardigde, raadslid was, van invloed kon zijn op „het toezicht op en de goedkeuring van wege de ge- „meente van die onderdeelen der werken, het gevaar, „waartegen de wetgever doo,r de verbodsbepaling van „artikel 24 der gemeentewet heeft willen waken, „gevallen derhalve, die, naar de meening der minder heid zonder twijfel juist door den wetgever zijn „bedoeld. „Nu moge het, ook naar de meening der minderheid, „waar zijn, dat op de meest overtuigende wijze geble- „ken is, dat „eeine aperte en opzettelijke zucht om zijne „publieke betrekking dienstbaar te maken aan persoon - „lijk winstbejag" bij den heer C. L. Stulemeijer „niet heeft bestaan en eveneens dat, ook afgezien daar- „van, het feit, dat de heer Stulemeijer lid van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 411