416 30 DECEMBER 1915. „ik de eer het volgende onder Uwe aandacht* te brengen. „Art. 24 der Gemeentewet, in zoover als dit artikel „hier toepasselijk zou kunnen zijn, luidt als volgt „De leden van den Raad mogen D J5 „noch middellijk, noch onmiddellijk deel nemen „aan leveringen of aannemingen ten behoeve der „gemeente" „Het komt mij voor, dat, al moge de inhoud van het „artikel aanleiding tot verschil van opvatting hebben „gegeven, de aangehaalde woorden, in verband met het „geval, dat den Raad thans bezig houdt, niet veel va riatie van inzicht kunnen toelaten. „Er is bij de uitlegging van het wetsvoorschrift, als „boven aangehaald verschil van opvatting geweest om- „trent de vraag of raadsleden, die als aandeelhouders „van de aannemende of leverende naamlooze vennoot schap belang hadden -bij de aanneming of levering, „zondigen tegen art. 24. „Er is echter, dunkt mij, geen verschil van. opvatting „verdedigbaar ten aanzien van raadsleden, die zelf „effectief deel nemen in aannemingen of leveringen. „Het artikel verbiedt dit laatste met zooveel woorden. „De commissie is echter eenstemmig van meening „dat „reden en strekking van dit artikel onbetwist en „onbetwistbaar deze is te voorkomen, dat de leden „van den raad deze hunne betrekking, immers den invloed, dien zij daaraan wellicht kunnen ontleenen, „dienstbaar maken aan persoonlijk winstbejag," en „zij veroordeelt alle andersdenkenden tot dienaren van „de „doode letter der Wet" boven hare „ratio en „strekking." „Het komt mij voor, dat de bekwame steller van het rapport hier een oogenblik verdwaald is geraakt. „Het doel van art. 24 Gemeentewet is volstrekt niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 416