IB MAART 1915. 41
,.Het komt ons voor, dat ook thans nog het verzoek
,,inoet worden afgewezen, omdat hier niet aanwezig is
,,een geval van dringende noodzakelijkheid, waarvan
„art. 14 der bouwverordening spreekt, en de ruimte,
„welke van het perceel van adressante open blijft te
„gering is voor eene behoorlijke luchtschepping in ver-
„band met de hoogte van 14 M„ waarop het fabrieks
gebouw zal worden opgetrokken.
„Wij hebben de eer u mitsdien voor te stellen op
„het adres afwijzend te beschikken.
„Eén lid van ons college en ook de bouwcommissie,
„wier gevoelen wij over dit nieuwe plan hebben inge
wonnen, konden zich echter thans wel met het ver-
„zoek vereenigen.
„Wijl de gezondheidscommissie, blijkens haar ad-
„vies, reeds tegen het eerste plan geen bezwaar had,
„mag worden aangenomen, dat dit nieuwe plan even
eens hare goedkeuring zal wegdragen."
De VOORZITTER stelt deze zaak aan de orde.
De heer Fr. SMITS zegt, dat het hem getroffen heeft,
dal burgemeester en wethouders, ondanks het gunstig
advies van verschillende personen, zooals de bouw
commissie, de gezondheidscommissie en den directeur
van openbare werken, toch een afwijzend prae-advies
hebben uitgebracht.
Spreker wenscht erop te wijzen, dat hier geheel an
dere argumenten gelden, dan wanneer het eene woning
betrof. In eene fabriek moeten altijd middelen gevon
den kunnen worden voor voldoende luchtverversching.
De dringende noodzakelijkheid, welke volgens art. 14
der bouwverordening moet aanwezig zijn, ligt al op
gesloten in de aanvrage zelf. Voor eene dergelijke fa-
brieksuitbreiding vraagt men de ontheffing niet, als
het niet dringend noodzakelijk i$.