420 30 DECEMBER 1915. „Verbiedt de wet de directe wijze van levering, dan „doet zij het evenzeer deze snellere, verkorte manier. „Feiten sub 5°, 3° en 4°. „Bij deze feiten kan de omstandigheid, dat het raads lid, resp. de naamlooze vennootschap, handelende „om „de gemeente te gerieven" en „niet meer dan den zelf- kostprijs" in rekening bracht, geen effect doen. „Zulk een overweging past zeer zeker in het systeem „van de commissie, doch in het systeem van de wet „past ze niet. „Art. 24 duidt met geen letter op den eisch van „eenig geldelijk profijt. De wet is in al de casuistiek, „al de gevallen-ontleding, die van zulk een eisch van „geldelijk profijt het gevolg kan zijn, niet willen „treden. „Ze heeft eenvoudig het bedrijfsmatig contacttusschen „raadslid en gemeente willen voorkomen. „Nu neem ik aan, dat de heer S t u 1 e m e ij e r, „resp. zijne vennootschap uit goedhartigheid gehandeld „heeft, hoewel de vraag zou kunnen gesteld worden „of een knap koopman als de heer S t u 1 e m e ij e r „zoo onmiddellijk gereed zou staan met leveringen ten „gerieve van de gemeente en ten eigen ongerieve, in- „dien hij voor deze zijne welwillendheid geen enkele „tegenpraestatie hoopte te ontvangen, welke wel niet „anders zou kunnen zijn dan een handeling van de „gemeente ten haren ongerieve en ten gerieve van de „vennootschap van den heer Stulemeijer. „Deze vraag laat ik echter onbeantwoord. Al waren „intusschen de feiten sub 3o, 4o en 5o. zonder eenige „tegenpraestatie en zonder eenige gegronde hoop daarop „door de vennootschap geschied, dan nóg blijven zij „feiten verboden bij art. 24. „Eveneens is hefonverschillig of deze feiten groote „dan wel kleine geldelijke waarden vertegenwoordigen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 420