422 30 DECEMBER 1915. „bedoeling der wet beroept, blijft, in gebreke dezen „geest en deze bedoeling als overeenkomende met hare „opvatting steekhoudend aan te toonen. „Niet slechts het belang als aandeelhouder, doch véél „meer de beheersbehandeling, de daad van den bestuur- „der stempelen de handeling van den heer S. tot „deelneming", middellijke deelneming als men wil, „maar dan toch deelneming. Méér verlangt de wet, als „hoedster van de publiek-rechterlijke atmosfeer, niet. „Zelfs de m o g e 1 ij k li e i d van handelingen, waarbij „zich corruptie kan, doch volstrekt niet behoeft voor „te doen, moet worden vermeden. „Het pachtvoorbeeld van het Koninklijk besluit d.d. „24 Januari 1914 bewijst niet veel vóór, noch tegen „de opvatting der meerderheid in de commissie, omdat „de bedoelde pacht van gemeentegoederen, waarin het „bewuste raadslid zou hebben deelgenomen, reeds was „afgesloten vóór dat deze lieer als raadslid was gekozen. „Daarmede verviel alreeds de deelneming. „Het vervend raadslid der Gedeputeerde staten van „Noordbrabant zou volgens mijne opvatting wellicht „op grond van deelneming in de aanneming, doch „nimmer op grond van deelneming in de levering aan „de gemeente, onder art. 24 vallen. Een verver, schilder, „levert geen goederen aan- doch verricht werk voor „zijn principaal. „Hier juist staat vast, dat leveringen geschied zijn. „Het feit dat de heer S. geen invloed heeft uitge oefend of 'kunnen oefenen op de voorwaarden van „aanneming of op het toezicht, noch dat hij zoo iets „getracht heeft, moge een betrekkelijke lof zijn, het stelt „art. 24 hier niet buiten toepassing. Het artikel houdt „zich met dit alles niet bezig. „De overweging past alweer in het systeem' van de „commissie, hetwelk kwade trouw, misbruik van macht,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 422