30 DECEMBER 1915. 423- „eigen profijt en dergelijk bij het .raadslid eisclit voor „de toepasselijkheid van art. 24. „De overweging verliest echter alle beteekenis voor „de beslissing, indien men zich nuchter en zakelijk „houdt aan hetgeen de wet voorschrijft en hetgeen de „strekking der wet volgens haren grootsten kenner, „Prof. O p p e n h e i m, medebrengt. „Hiertegenover, ik veroorloof mij dit te herhalen, geven noch het onderling verband der wetsbepalingen, „noch hunne geschiedenis, noch de schrijvers éénigen „grond voor de beperkte opvatting der commissie. Yol- „gens den heer van Veen heeft bij Burgemeester en „Secretaris niet die eenstemmigheid bestaan, welke de „commissie bij hare algemeene opvatting kenmerkt. „Resumeerende ineen ik dus, dat, hoezeer ook het „onderzoek en het rapport der commissie alle hulde „verdient, de beslissing niet geheel juist mag worden „genoemd. „Ik ben overtuigd, dat de heer S. in de feiten lo5o „in strijd met den wil van art. 24 zoowel als met de „woorden dier wetsbepaling heeft gehandeld, en dus „voor schorsing in aanmerking komt. Hoogachtend, w.g. Mr. M. M. VAN VALKENBURG. Spreker zal dus vóór de schorsing stemmen. De heer BROOS zegt, dat hij aan het rapport, door den heer Z ij 1 m a n s voorgelezen, weinig waarde hecht. Ieder lid kan zoo'n rapport medebrengen in tegenover- gestelden zin; het hangt er maar vanaf, welke opdracht men zijn raadsman geeft of hoe men de zaak voorstelt. Persoonlijk heeft het rapport voor spreker dus geen waarde.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1915 | | pagina 423