24 APRIL 1915.
65
digheden nagenoeg gelijk zijn. Vergelijkt men b.v. de
loonen van Breda met die van 's Hertogenbosch en
Tilburg, dan zal men moeten erkennen, dat bier de
loonen der werklieden nog vrij wat beter zijn dan in
die plaatsen.
Intusschen geeft spreker toe, dat er inderdaad vele
menschen zijn, die in deze tijdsomstandigheden in
zware zorgen leven. Maar onder die menschen zijn er
ook vele, die de tering niet naar de nering kunnen
zetten. Als men nagaat het tegenwoordig bezoek aan
kofiehuizen en bioscopen, dan heeft bet er wel den
schijn van, alsof er geen slechte tijden bestaan. Is
de arbeiders gebrek lijden, waarom onthouden zij zich
dan hiervan niet.
Toen dit jaar, met het oog op de bijzondere tijds
omstandigheden, het vieren van carnaval verboden was,
kwamen tal van werklieden-vereenigingen nachtpermis
sie vragen om pot te verteren. In deze tijden moet
iedereen trachten de tering naar de nering te zetten,
doch dit schenen die werklieden blijkbaar niet noodig
te achten.
Nog een ander staaltje wil spreker aanhalen.
Toen in het begin van de mobilisatie, bij gebrek aan
tarwebloem, iedereen bruin brood moest eten, was er
een heele straat, waar uitsluitend menschen wonen,
behoorende tot de arbeidende klasse, die personen uit
zonden naar de buitengemeenten om wittebrood te koo-
pen. Zij beliefden geen bruinbrood te eten. In ueze
tijden werkt zoo iets in hooge mate demoraliseerend.
Nu wil spreker nogmaals toegeven, dat er velen zijn,
die het alles behalve breed hebben, doch ze moeiten
zich bekrimpen, zooals er zoo vele andere moeten doen.
De heer STULEMEI.JER vindt de argumenten van
den voorzitter niet voldoende sterk, om niet tegemoet