124
10 MAART 1917.
De heer STULEMEIJER zegt, dat, wanneer het b.v.
Botterdam gold, de heer v a n H ui 1 t en gelijk kon
hebben, maar hier in Breda weet ieder over een uur
wat hier nu besloten is.
De VOORZITTER brengt de amendementen van den
heer Stulemeijer in omvraag.
De toevoeging van de bepaling sub 3 van de woorden
„met een maximum van 10 pitten"", wordt zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Tegen het amendement om sub 6 in plaats van ,,een
winkelier" te lezen „winkeliers" heeft de lieer CRA-
MERTJS bezwaar. Hij acht „winkeliers" juister. Het
blijkt nu, dat de bepaling kan worden toegepast op een
enkelen winkelier, zonder dat zij tot alle winkeliers
wordt uitgestrekt.
De lieer STULEMEIJER meent, dat „winkeliers"
goed is voor de bepaling sul) 6a, doch niet voor 6b.
Spreker neemt echter genoegen met de uitlegging van
den heer Cramerus, waaruit de bedoeling van
burgemeester en wethouders blijkt, en trekt zijn amen
dement in.
De heer STULEMEIJER wijzigt zijn amendement op
de bepaling sub 8 door daarin aan te geven, dat van
de in barbierswinkels en kapperssalons toegelaten 4
gaspitten er 3 in den salon en 1 in den winkel mogen
branden.
Tiet amendement wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen
De sub 9 voorgestelde bepaling wordt aangenomen
met inachtneming van de door burgemeester en wet
houders, bij den aanvang der behandeling van dit punt,
aangebrachte wijziging.
Bij de bepaling sub 12 zegt de heer KANTERS zich
te vereenigen met het denkbeeld van den heer Broos,