152 21 APRIL 1917. gesteld. Spreker meent, dat het college van burgemees ter en wethouders zich aan de verordening moet houden. De heer CRAMERUS zegt, dat het zijne bedoeling is om, zoodra het financieel verslag gereed is, dit door een accountant te doen onderzoeken en daarover ver slag te laten uitbrengen. De heer ZIJLMANS wijst erop, dat door hem in de vergadering van 22 December j.l. verschillende vragen zijn gesteld niet betrekking tot het levensmiddelenbe- drijf en zou daarop alsnog een categorisch antwoord wensclien, terwijl hij de beantwoording daarvan 'zou willen zien uitgebreid tot einde April. Volgens art. 11 van de verordening op het levens- middelenbedrijf (gemeenteblad no. 256), moet er maan delijks kasopneniing worden gedaan en daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk aan den raad wordt overgelegd. Spreker heeft daarvan nooit iets gezien. Art. 12 van die verordening bepaalt, dat vóór 1 Maart het verslag van den toestand van het bedrijf en de rekening over het afgeloopen dienstjaar door den leider moet worden ingezonden. Ook daarvan heeft spreker tot dusver niets vernomen. Het komt spreker dan ook voor, dat het met het levensmiddelenbedrijf er treurig uitziet en dat het een groot moeras is. Er be hoort licht in te worden gebracht, want de zaak wordt niet meer vertrouwd. Burgemeester en wethouders zijn voor het bedrijf aansprakelijk. Intusschen zou spreker wel wensöhen te vernemen, welke redenen den heer B r o o s ertoe geleid hebben, om zijne taak als hoofd van het bedrijf neder te leggen en zulks in verband met het voorgevallene in een der laatste vergaderingen, waarbij de heer Broos verklaard heeft, de leiding op zich te willen blijven nemen. De heer VAN HULTEN meent, dat de raad van het onderwerp afdwaalt. De heer Cramerus heeft ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1917 | | pagina 152