21 APRIL 1917. 153 zegd geef ons niet meer werk. Dat is ook de bedoe ling van spreker en daarom wenscht hij de instelling eener commissie van bijstand. Het gemeentebestmir is voor het bedrijf verantwoordelijk en de raad moet die verantwoordelijkheid mede aanvaarden. Hij is dat ver plicht tegenover de burgerij en zeker in dit geval nu er een zeker wantrouwen schijnt te bestaan, ook al zou het blijken een wespennest te zijn. De raad mag zich daaraan niet onttrekken. De heer BROOS, den heer C r a m e r u s beant woordende, zegt, dat de heer van R h ij n als accoun tant is aangesteld op zijn verzoek door burgemeester en wethouders. Hij is een accountant le klasse en heeft een zeer goeden naam. Maar de groote verwarring is gelegen in de benoeming van den heer v an d e r Meer als hoofdambtenaar. Burgemeester en wethou ders dachten er een goede kracht aan te hebben, doch diens benoeming is een fout geweest. Toen de heer van der Meer pas drie weken in functie was, bleek reeds, dat hij niet voor zijne taak opgewassen was. Spreker heeft toen reeds gezegd, dat men hem zou moeten bedanken. Daartusschen ligt echter eene zeer ruime periode. Spreker zelf was overladen met werk. Behalve zijne werkzaamheden aan het levensmiddelen bureau. was hij ook nog belast met de kolendistributie en kon hij zich niet meer bemoeien met het levens- middelenbedrijf, dan hij gedaan heeft. Men kan toch niet van hem verlangen, dat hij den ganschen dag daar aanwezig was. Op den heer v a n der M eer kon men niet vertrouwen. Dat het ontslag lang op zich heeft laten wachten, is echter niet de schuld van spreker. Wat de vraag van den heer Z ij 1 m a n s betreft, waarom spreker zijne taak aan het levensmiddelenbe- drijf heeft neergelegd, daaromtrent heeft hij niets te verbergen. Spreker meent, dat hij de zware taak, die hij op zich genomen had, steeds naar behooren heeft vervuld. De kolenhandelaren schenen echter ontevre-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1917 | | pagina 153