16 20 JANUARI 1917. schelijkheid te kennen, om aan adressanten alsnog eene vaste aanstelling uit te reiken, waarop de roorzi t- t e r antwoordde, dat die zaak nader overwogen kon v/orden. Spreker meent dat dit thans geschieden kan en is ervan overtuigd, dat ten opzichte van die ambtenaren, reeds jaren lang eene onbillijkheid begaan is. In het afwijzend prae-advies wordt erop gewezen, dat, wijl de gemeente de verklaring heeft afgelegd, bedoeld in art. 65 der pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren, zij het risico voor adressanten bezwaarlijk kan aan vaarden. Spreker vindt deze motiveering wel «enigszins logfsch, doch zij wordt door de praktijk volkomen gelogenstraft. Verschillende andere ambtenaren zijn reeds Vroeger in vasten dienst aangesteld, niettegenstaande hunne hoofd bezigheid evenmin is gelegen in de vervulling van de gemeentelijke functie, o.a. de klokkenist, de stadsuur- werkmaker, de onderwijzeressen in de handwerken, de controleur bij de vischmarkt en meer anderen, die slechts enkele uren per week in gemeentedienst zijn. Van de lantaarnopstekers zijn er 9 die 21 en 4 die 14 uren per week in gemeentedienst zijn. Van hen wordt gezegd, dat zij hunne hoofdbezigheid niet vinden in de vervulling van de gemeentelijke be trekking, doch het gevaar, om buiten dienst invalide te worden, is voor die anderen grooter dan voor de lantaarnopstekers. Spreker wenscht dus gelijke monniken, gelijke kappen. De pensioenwet wordt beheerscht door regelen en moet imperatief worden toegepast. De gemeente heeft het in hare macht om de wet te doen spreken en daarom moet aan die menschen eene vaste aanstelling worden uitgereikt. Daarmede mag niet langer worden gedraald. Er zijn er onder, die reeds 25 en 20 dienstjaren hebben. Zij hebben echter thans geen pensioenaanspraken als ze invalide worden en daarom wil spreker hen het recht toekennen, dat ook anderen hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1917 | | pagina 16