28 APRIL 1917.
209
De heer CRAMERUS zegt, dat, als het zaken betreft,
die gebeurd zijn na 8 April, hij gaarne wil trachten
deze in orde te krijgen.
De heer PIORNIX herhaalt, dat het opmerkingen en
wenken betreft, die in het algemeen het bedrijf raken.
De heer ZIJLMANS wijst erop, dat men van den heer
II o r n i x nog niets vernomen heeft. Het is dus slechts
een© veronderstelling, als men meent, dat hij het beleid
van een afwezigen wethouder wil aantasten.
De heer STULEMEIJER zegt, dat de heer Hornix
reeds gesproken heeft van wantoestandten en wanbeheer.
Het is dus ridderlijker om met de interpellatie te
wachten, totdat de wethouder, wienhetgeldt, aanwezigis.
Spreker zal dus tegen stemmen.
Do heer HORNIX betoogt, dat eerst zal kunnen be
oordeeld worden, als hij gesproken heeft, in hoever
men hem van onriddeirlijkheid zal kunnen beschuldigen.
Spreker vindt het eenigszins beleedigend, dat men hem
gebrek aan ridderlijkheid verwijt, terwijl men niet weet,
wat hij zeggen wil.
De heer STULEMEIJER zegt, dat de heer Hornix
niet had mogen spreken van wanbeheer, als de be
heerder niet aanwezig is.
De heer CERUTTI is er voor, om den heer II o r-
n i x in de gelegenheid te stellen, ©enige wenken te
geven, zooals hij belooft. Dit kan alleen nuttig zijn en
in het belang van het bedrijf. Spreker beschouwt den
heer Hornix eerlijk man genoeg, om niet iemand
aan te vallen, die niet aanwezig is.
De VOORZITTER zegt, dat het niet juist is, als
men spreekt van het beheer van één wethouder. Plet
heel© college van burgemeester en wethouders is daar
voor aansprakelijk.