248
19 MEI 1917.
De VOORZITTER is van oordeel, dat het moeielijk
is het begrip te omlijnen. Dit onderwerp is ook in de
commissie voor de strafverordeningen besproken. Het
is het beste de uitlegging aan den rechter over te laten.
Het begrip winkel staat evenmin vast.
De heer ZIJLMANS zegt nog, dat veel processen-
verbaal te wachten zijn, waarop de voorzitter
opmerkt, dat ééne principieel© beslissing voldoend© is,
om een© kwestie uit te maken.
Het artikel wordt hiërop zonder hoofdelijke stemming;
aangenomen.
Bij artikel 4 stelt de heer ZIJLMANS de vraag], of
interne bedienden na liet sluitingsuur nooit in den
winkel aanwezig mogen zijn, b.v. niet wanneer zij door
den winkel moeten gaan om het huis te verlaten.
De heer STULEMEIJER zegt, dat in de commissie
voor de strafverordeningen overwogen is, wat beier
zou zijn hier te spreken van aanwezig of van werk
zaam zijn. De eerste uitdrukking is gekozen:, omdat die
door den rechter beter te interpreteeren is. Spreker ge
looft niet, dat er één kantonrechter zal zijn, die bij
aanwezigheid, als door den heer Z ij 1 m a n s bedoeld,
©ene veroordeeling zal uitspreken.
Artikel 5 wordt zonder bespreking of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Artikel 6. De lieer HORNIX zegt, dat dit artikel
het venten op straat verbiedt op dezelfde uren, als
waarop het verboden is, de winkels geopend te hebben.
Spreker vraagt, of burgemeester en wethouders hier
wel gedacht hebben aan de kermisdagen.
De VOORZITTER zegt, dat artikel 7 hierin voor
ziet; in de daargenoemde gevallen kunnen burgemeester
en wethouders ontheffing verleenen.