19 MEI 1917. 249 De heer BOGAARDT is van 'oordeel, dat de bevoegd heid om ontheffing te verleenen óók van het verbod tot venten, duidelijker in artikel 7 behoort te worden uit gedrukt, Spreker stelt voor in dat artikel onder b achter het woord aard in te lasschen alsmede ten aanzien van het venten. Dit voorstel wordt door burgemeester en wethouders overgenomen en artikel 4 en het geamendeerde artikel 7 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming1 aangenomen. De heer ZIJLMANS zou nog even terug willen komen op het bepaalde in artikel 2 sub c. Volgens die bepaling is de gedwongen winkelsluiting niet van toepassing op localiteiten, waarin b.v. gebakken visch verkocht wordt, welk artikel dan ter plaatse moet worden verbruikt. De mogelijkheid bestaat echter, dat dan tevens andere zaken verkocht worden. De controle zal zeer moeilijk zijn. De VOORZITTER zegt, dat dit moet worden over gelaten aan de ambtenaren, die overtredingen zullen hebben te constateeren. De artikelen 8, 9 en 10 worden zonder bespreking of hoofdelijke stemming aangenomen. De VOORZITTER brengt hierna de geheele veror dening in rondvraag. De heer ZLJLMANS zegt, dat hij er voor terugdeinst, deze verordening definitief aan te nemen. Spieker vraagt, of het niet mogelijk is, de verordening bij wijze van proef, b.v. voor den tijd van drie maanden, in te voeren. In dien tijd zou kunnen blijken van lepmten of feilen. De VOORZITTER zegt, dat zulks niet mogelijk is. De verordening werkt of werkt niet. Natuurlijk is de raad ten allen tijde bevoegd, haar in te trekken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1917 | | pagina 249