324 21 JULI 1917.
a
houding van het onderwijs te Breda er maar uit blijkt,
is spreker tevreden.
De VOORZITTER meent, dat dit in de toekomst
bezwaren zou opleveren bij reorganisatie van het mid
delbaar onderwijs als dit onderwijs in nieuwe banen
moet worden geleid. De regeering zou dan genoodzaakt
zijn hier eene hoogere burgerschool te handhaven.
De heer STIILEMEIJER acht zulks eene reden te
meer, om zijn voorstel te handhaven. De regeering is
dan genoodzaakt, om bij eventueele reorganisatie met
de gemeente in overleg te treden. Spreker geeft in fwer-
weging dit punt tot eene volgende vergadering aan te
houden.
De VOORZITTER heeft hiertegen bezwaar. Er zou
getracht kunnen worden de overeenkomst aldus gewij
zigd te krijgen, maar als de minister bezwaar maakt,
zou men er zich bij moeten neerleggen.
De heer CRAMERUS meent, dat de minister zich
niet zal willen binden, om de school ten eeuwigen
dage in stand te houden.
De heer VAN HULTEN zegt, dat het Rijk dan ook
de jaarlijksche bijdrage van f 10030.niet kan blijven
vorderen.
De heer STULEMEIJER zegt, dat bij hem geenszins
de bedoeling bestaat, om het contract niet loyaal uit te
voeren, doch blijft erop staan, dat de verplichting tot
instandhouding der school in de overeenkomst worde
opgenomen. Als de minister die bepaling niet accep
teert, behoort de raad opnieuw te worden gehoord.
De heer CERUTTI heeft bezwaar tegen deze laatste
toevoeging en wil het voorstel gescheiden houden.
De heer STULEMEfJER trekt hierop het 2de ge
deelte van zijii voorstel in, waarna de heer BOGAARDT
het overneemt.