13 AUGUSTUS 1917. 365
van politie al zoolang tevergeefs wachten op eene be
tere salarisregeling en vreest, dat het verkeerd zal
werken op hunne dienstprestatie, nu zij niet onder
deze regeling vallen.
Spreker zegt, dat zijn amendement onaannemelijk
wordt genoemd, om de grensgevallen. Deze z'jn niet
te voorkomen, doch door verplaatsing van cijfers is
hierin te voorzien.
Dat de werklieden en politie-agenten kinderbijslag
missen en deze wel aan de ambtenaren wordt toege
kend, acht spreker onbillijk. Deze moet dus hier ver
vallen of ook aan die menschen moet kinderbijslag
worden verleend. Er dient gelijkheid te zijn.
Het amendement van spreker is overigens hierop ge
grond, dat het voorstel berust op den noodtoestand en
de nood het hoogste is, waar de inkomsten het laag
ste zijn. Derhalve moet de duurtetoeslag op de lagere
inkomens hooger zijn, dan op de hoogtere inkomens.
Spreker meent dus zijn amendement te moeten hand
haven.
De heer HORNIX zegt, dat burgemeester en wethou
ders door de aanvulling van hun voorstel wel eenigs-
zins aan zijne bezwaren zijn tegemoet gekomen, doch
deze niet hebben weggenomen. Spreker moet dus zijn
amendement handhaven. Het is eene vergissing om aan
ambtenaren met een inkomen van f 1000.en min
der maar 10% bijslag te geven, waar in December
een voorstel van den heer van Bavelis aangeno
men, om aan beambten met datzelfde inkomen 12%
toe te kennen. Die menschen zouden er dus op achter
uit gaan. Waar burgemeester en wethouders erkennen,
dat de bijslag moet worden beschouwd a's eene voor
ziening in nood en dat de abnorma'e omstandigheden
steeds meer hun invloed doen gelden, mist spreker in
dit voorstel een logisch verband, waarom aan lagere
ambtenaren niet meer gegeven wordt.
Burgemeester en wethouders wenschen een vast per
centage van het totale inkomen zonder eenige limiet.