27 AUGUSTUS 1917.
413
ingaan met 1 Januari 1917 voor de ambtenaren met
een salaris van f 2000.en meer en voor hen, die
volgens de bestaande regeling nog niets genoten hebben.
De VOORZITTER wijst erop, dat bij de vorige re
geling de raad heelt aangenomen, dat de nood drong,
voor hen, wier inkomen beneden f 2000.bedroeg.
Die regeling is tot 1 Mei van kracht geweest en thans
is de raad van oordeel, dat de bijslag over de heele
lijn moet worden gegeven.
De heer CERUTT1 zegt, dat de nood niet met 1 Mei
begonnen is, maar reeds lang vroeger is ontstaan.
De heer CRAMERUS zegt, dat op dit voorstel niet
kan worden ingegaan, omdat men niet weet, wat het
kosten zal.
De heer CERUTTI vindt het verkeerd, dat steeds de
belastingschuldigen als boeman worden gebezigd. Iedere
uitgaaf, die hier gevoteerd wordt, komt uit de zakken
der belastingschuldigen. Als de raad van oordeel is,,
dat de uitgaaf noodzakelijk is, dan is het ook een eisch
der billijkheid en rechtvaardigheid, om daaraan te
voldoen.
De heer VAN HULTEN ontkent ten stelligste, dat
hier sprake is van billijkheid of rechtvaardigheid, 't Is
eene gunst, die aan de ambtenaren wordt verleend en
daarover kan gesproken worden.
De heer CERUTTI betwist, dat het eene gunst zou
zijn. Vroeger is door den heer van Iersel reeds
aangetoond, dat de inkomsten uit nevenbetrekkingen
buiten aanmerking moesten worden gelaten. Ook de
heer Bogaardt sprak in dienzelfden geest en de
heer van H'ulten zelf heeft toen erop gewezen, dat
de toeslag moest worden gegeven aan alle ambtenaren,
omdat allen van den noodtoestand te lijden hebben.
De VOORZITTER zegt, dat burgemeester en wet-