9 OCTOBER 1917. 489 voor de terugstorting in de gemeentekas van de koop som van f 25000. Toen heeft de heer IngenHousz zich aangeboden om den weg te koop en en burgemeester en wethouders uit eene impasse te helpen, hetgeen geschied is. In het koopcontract werd tevens gestipuleerd, dat de weg na het overlijden van den heer IngenHou|sz om niet aan de gemeente Breda zou komen, hetgeen gedeputeerde staten niet hebben willen goedkeuren. Daarop heeft men die bepaling uit het contract weggelaten. Een heele tijd is sindsdien voorbijgegaan en nu doet men, alsof er niets gebeurd is en wil men den weg weer in eigendom brengen van de gemeente Breda, zeggende, dat het in het belang is van Breda. Spreker is het hiermede niet eens en zal aantoonen, dat dit voorstel niet is in het belang van Breda. Maar ook, al zou dit wel het geval zijn, dan is het nog niet altijd gerechtvaardigd, wanneer andere belangen daarbij in het gedrang komen. Spreker wil dit met e:n enkel voorbeeld duidelijk maken. Iemand wil in zijn eigen belang een voorraad anthraciet opslaan, doch hiermede komt hij in strijd met de belangen van anderen. Zoo is ook in de eerste plaats het gemeentebelang ondergeschikt aan het alge meen belang. Dit is eveneens het geval, als men het voorstel toetst aan de rechtvaardigheid. De booze geest is nu weer terug en heeft het college van burgemeester en wethouders gesuggereerd. Blijk baar is weer eene nieuwe slimheid uitgedacht. •Spreker wijst er dan op, hoe in de Gemeentestem van 7 April 1917 door een inzender de vraag iji gesteld, of in een dergelijk geval, waarbij iemand een publieren weg wenscht over te dragen, wel sprake is van eene schenking, zoodat daarop de goedkeuring van gedepu teerde staten vereischt wordt. De redactie meent, dat dit niet het geval is en dat er niet gesproken kan worden van eene schenking volgens art. 194 der gemeentewet. Nu komt het spreker voor, dat, zooals deze zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1917 | | pagina 489